In het onderzoek naar de herkomst van koloniale objecten uit de collecties van musea en andere erfgoedinstellingen moeten de krachten worden gebundeld. Samenwerking met landen van herkomst én andere experts in binnen-en buitenland is onmisbaar. Ook is versterking van de kennis en infrastructuur noodzakelijk. Dat staat in het onderzoeksrapport van het Pilotproject Provenance Research on Objects of the Colonial Era (PPROCE) dat vandaag (17 maart 2022) werd overhandigd aan de Staatssecretaris Cultuur en Media. Het project was een gezamenlijk initiatief van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, het Rijksmuseum Amsterdam en het Nationaal Museum van Wereldculturen, en werd uitgevoerd onder leiding van het NIOD en het daarin ondergebrachte Expertisecentrum Restitutie (ECR).
De onderzoekers brachten aan de hand van objecten uit Indonesië en Sri Lanka in kaart hoe musea en erfgoedinstellingen kunnen onderzoeken waar de koloniale objecten in hun collecties precies vandaan komen en hoe ze in de collectie terecht zijn gekomen (zogeheten herkomstonderzoek). Zij concluderen dat musea en andere erfgoedinstellingen inhoudelijke ondersteuning moeten krijgen bij het verrichten van herkomstonderzoek naar koloniale collecties. Ook moeten ze hulp krijgen bij het contact leggen en onderhouden met landen van herkomst. Het ministerie moet een instelling of organisatie aanwijzen die deze ondersteuning kan bieden en die ook onafhankelijk onderzoeken zou moeten verrichten in relatie tot verzoeken tot repatriëring of restitutie.
Hoofdonderzoeker Klaas Stutje: “Herkomstonderzoek is specialistisch werk dat verder geprofessionaliseerd moet worden. Het vereist voortdurende samenwerking en uitwisseling met onderzoekers en gemeenschappen in landen van herkomst, en vereist ervaring in het gebruik van diverse bronnen en archieven in een veelheid aan instellingen.”